Definition list (Dutch)

A

Aanlandingslocatie

Op een aanlandingslocatie kunnen groepen slachtoffers van ongevallen op zee of op groot open water, aan land worden gebracht. Deze locaties worden aangewezen ter voorbereiding op een ongeval op water. Een aanlandingslocatie is bij voorkeur een haven. Aanlandingslocaties moeten goed bereikbaar zijn voor hulpverleners op het land. 

Aardbeving

Bij een aardbeving schudt, golft, trilt en/of verzakt de aardkorst plotseling. Aardbevingen zijn in Nederland mogelijk, maar vallen niet in de zwaarste categorie. Afhankelijk van de sterkte van de aardbeving variëren de effecten van ‘niet gevoeld’ tot ‘vernielend’. De mogelijke effecten worden op de risicokaart weergegeven volgens de schaal van Mercalli, die loopt van I tot en met XII. 

Aardbevingsrisico

De mogelijke effecten van een aardbeving worden op de risicokaart aangegeven volgens de schaal van Mercalli. Deze schaal loopt van I (niet gevoeld) tot XII (catastrofale schade). Bij de sterkte van aardbevingen denkt men meestal aan de schaal van Richter. Die meet echter alleen de ondergrondse kracht van de beving bij de bron, die diep en ver weg kan liggen Zo heeft een krachtige aardbeving op grote diepte een relatief geringe intensiteit aan het aardoppervlak. Anderzijds kan een zwakke aardbeving een hoge intensiteit bereiken wanneer deze op geringe diepte plaatsvindt. De schaal van Mercalli meet juist de intensiteit van een beving op een specifieke plaats. Omdat deze schaal een betere maat is voor de ernst van de beving, gebruiken wij voor deze kaart ‘Mercalli’. In Nederland kan een eventuele aardbeving naar verwachting uitkomen op V — VIII op de schaal van Mercalli:

  • V. vrij sterk: algemeen gevoeld, opgehangen voorwerpen slingeren, mechanische klokken blijven stilstaan;
  • VI. sterk: schrikreacties, voorwerpen in huis vallen om, bomen bewegen, weinig solide huizen worden beschadigd;
  • VII. zeer sterk: schade aan vele gebouwen, schoorstenen breken af, golven in vijvers, kerkklokken geven geluid;
  • VIII. vernielend: algemene schade aan gebouwen, zwakke bouwwerken gedeeltelijk vernield.  

ABC-zones

ABC-zones zijn zones die men onderscheidt bij Defensie-inrichtingen. De A-zone ligt direct rondom munitieopslag. Hier mogen geen bebouwing en openbare wegen aanwezig zijn. In de B-zone is geen bebouwing toegestaan, waarin zich regelmatig mensen bevinden. Wegen met beperkt verkeer zijn toegestaan. In de C-zone gelden beperkingen voor gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructies en gebouwen met zeer grote glasoppervlakten waarin zich regelmatig mensen bevinden. De grootte van de zone is afhankelijk van de gevarenklasse van de munitie, de opgeslagen hoeveelheid en de constructie van het opslagmagazijn. 

Ammoniak

Ammoniak is een giftig en brandbaar gas met een sterk prikkelende geur. Het kan een schadelijke uitwerking hebben op de slijmvliezen, vooral op de longen, de luchtwegen en de ogen. In het huishouden en bij het schilderen wordt soms ammonia gebruikt. Dat is water waarin een beetje ammoniakgas is opgelost. Pure ammoniak wordt hoofdzakelijk toegepast als koelmiddel in grote koelinstallaties en wordt toegepast omdat het weinig schadelijk is voor de ozonlaag. Als ammoniak uit de installatie ontsnapt, ontstaat een gifwolk, die zich door de wind in de omgeving verspreidt. 

Ammoniakkoelinstallatie

In ammoniakkoel- en vriesinstallaties wordt vloeibaar ammoniak als koelmiddel gebruikt. Het gaat hierbij om bedrijfsmatige installaties, bijvoorbeeld koel- en vriescellen in de voedingsmiddelenindustrie en bij sommige veilingen. Ook in de vriesinstallatie van de meeste kunstijsbanen wordt ammoniak als koelmiddel gebruikt. Als een installatie meer dan 400kg ammoniak bevat, moet deze worden geregistreerd in het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (categorie D). 

Andere inrichting met registratieplicht

Inrichtingen (bedrijven) met gevaarlijke stoffen zijn ingedeeld in categorieën. Conform het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke stoffen. Enkele speciale categorieën hebben een eigen kaartsymbool. De rest wordt allemaal met het symbool voor ‘Andere inrichtingen’ op de kaart gezet. Als u op de risicokaart op dit symbool klikt, ziet u om welk soort inrichting het gaat. In het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) zijn inrichtingen met gevaarlijke stoffen ingedeeld in categorieën van A t/m O. Categorie A zijn bijvoorbeeld BRZO-bedrijven.

De volgende inrichtingen hebben een eigen kaartsymbool gekregen:

  • Inrichtingen met een mogelijk bijzonder risico, namelijk BRZO-bedrijven, nucleaire inrichtingen en defensie-inrichtingen. 
  • Veel voorkomende inrichtingen, namelijk LPG-tankstations, propaantanks en vuurwerkinrichtingen.

De overige inrichtingen krijgen op de risicokaart het kaartsymbool ‘Andere inrichting’. Het Registerbesluit bepaalt wanneer een bedrijf moet worden geregistreerd (met verplichte registratie). Daarnaast zijn er bedrijven die vrijwillig door het bevoegd gezag in het Register kunnen worden gezet (zie hieronder bij Andere inrichting met vrijwillige registratie). 

Andere inrichting met vrijwillige registratie

Het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke stoffen (RRGS) bepaalt wanneer een inrichting (bedrijf) verplicht moet registreren. Er is echter ook een categorie ‘Andere inrichtingen’, die vrijwillig in het register kan worden opgenomen. Dit gebeurt als er kans is dat bij een ongeval gewonden vallen buiten de inrichting. Het bevoegd gezag (meestal de gemeente) mag aangeven voor welke situaties dat geldt. Het gaat vooral om de categorie N uit het Registratiebesluit (zie ook RRGS). Op de risicokaart zelf kunt u het symbool van zo’n inrichting aanklikken. Zie hierboven bij Andere inrichting met registratieplicht. 

 

Autosnelwegen

Autosnelwegen staan op de risicokaart vanwege de kans op kettingbotsingen. Ook vermeldt de kaart enkele bijzonder drukke en mistgevoelige autowegen. Over deze autowegen kan ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Als dat minstens tweemaal per week gebeurt en het lokaal bestuur een vermelding noodzakelijk acht, staat dat op provinciale en gemeentelijke risicokaarten. Bij het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen worden alleen de transportwegen getoond die een plaatsgebonden risico van 1 op een miljoen hebben. Dat gebeurt alleen als er veel vervoer van gevaarlijk stoffen is. 

AVR-bedrijven

AVR-bedrijven zijn bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen. Conform de Arbowet zijn zij verplicht een ArbeidsVeiligheidsRapport (AVR) op te stellen. Een AVR beschrijft de veiligheidsaspecten voor de werknemers en bezoekers van het bedrijf. AVR-bedrijven staan op de risicokaart, omdat de gevaarlijke stoffen soms ook buiten het bedrijf een risico opleveren. Daarom moeten deze bedrijven volgens het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen worden geregistreerd (categorie J van dat besluit; zie verder RRGS). Als dat een ernstig risico is, vallen de bedrijven echter in de categorie van BRZO-inrichtingen of in een andere specifieke risicocategorie. 

B

Bedrijfsnoodplan

In een bedrijfsnoodplan zijn alle maatregelen die in een bedrijf of de instelling heeft getroffen voor een goede bedrijfshulpverlening vastgelegd. Het bedrijfsnoodplan sluit aan op de bestaande procedures, taakverdeling en verantwoordelijkheden. Zaken als namen, telefoonnummers, dienstroosters en plattegronden zijn in het plan opgenomen. Tevens zijn in het plan de organisatie van de calamiteitenbestrijding, de objectgegevens, ontruimingsplan en plattegronden opgenomen. Het plan (inclusief procedures) sluit aan op het gemeentelijke rampenplan. 

Bevoegd gezag

Het bevoegd gezag is de overheidsorganisatie die verantwoordelijk is voor de naleving van bepaalde wetgeving. Meestal is de gemeente of de provincie het bevoegd gezag, maar een waterschap of een ministerie kunnen ook bevoegd gezag zijn. Taken van het bevoegd gezag zijn vergunningen afgeven en toezien op naleving van de regels. Beheerders van (water)wegen, energiebedrijven en Gasunie (die buisleidingen in de grond leggen) en bedrijven zijn echter op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de veiligheid en het naleven van de regels. 

Blootgestelden

Met ‘blootgestelden’ worden die personen bedoeld die zich op een plaats bevinden waar ze in aanraking (kunnen) komen met effecten van een ramp bij een risicobron. De risicokaart houdt vooral rekening met de acute gevolgen daarvan (verwonding of overlijden). Bij een ongeval of ramp met radioactieve stoffen worden maatregelen van kracht om de effecten op lange termijn te beperken. 

Brand

Brand brengt verschillende gevaren met zich mee. Door vonken en warmtestraling kan een brand zich snel verspreiden. In de open lucht is de warmtestraling een direct gevaar en kunnen brandwonden ontstaan als men te dicht in de buurt is. Verder is de rook gevaarlijk. Rook levert voor mensen die zich in een brandend gebouw bevinden meestal eerder gevaar op dan het vuur zelf. Maar ook buiten is rook gevaarlijk, omdat er vaak schadelijke verbrandingsproducten in voorkomen, bijvoorbeeld het zeer giftige koolmonoxide. Overtollig bluswater kan ook giftig worden door de verbrandingsproducten. Bij brand bestaat ook het gevaar voor instorting. 

Brandbaar natuurgebied

Het gevaar van brand in een natuurgebied (bos, duin en heide) hangt af van het weer en het terrein. Naaldbos is heel brandbaar. Een brand kan daar zeer snel uitbreiden. Bij gemengd bos geldt dat minder en voor loofbos nog minder. Bij droogte kan in elk bos een grote brand ontstaan, mede door de lage begroeiing die sneller uitdroogt. Branden in natuurgebieden ontstaan meestal door mensen, zoals door het weggooien van een brandende sigaret. 

Breuklijn

Aardbevingen vinden vaak plaats op breuklijnen in de ondergrond. De gebieden aan weerszijden van een breuklijn kunnen langzaam ten opzichte van elkaar verschuiven. Dat verloopt soms schoksgewijs, zodat zich een aardbeving voordoet. Belangrijke breuklijnen worden met een lijnsymbool op de kaart getoond. Hetzelfde lijnteken wordt gebruikt om plaatsen aan te duiden waar eventueel een schoksgewijze bodemdaling kan plaatsvinden door aardgas- of zoutwinning. 

BRZO 2015

Het Brzo 2015 integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, omgevingsveiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader.

Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het Brzo 2015 stelt eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Ook regelt het besluit de wijze waarop de overheid daarop moet toezien. In de Rrzo (Regeling risico's zware ongevallen) wordt de inhoud van het besluit verder uitgewerkt.

Het BRZO is overigens niet van toepassing op inrichtingen van Defensie, kerncentrales, mijnbouwbedrijven en vuurwerkbedrijven. Daarvoor gelden specifieke wetten of regels. 

Buisleiding

Transport van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden door buisleidingen (pijpleidingen). Deze staan op de risicokaart. Voorbeelden zijn: hoge- en middendrukaardgasleidingen (regionale, nationale en internationale aardgasleidingen) en leidingen voor transport van chemische – soms ook giftige – vloeistoffen of gassen. Meestal zijn het ondergrondse leidingen, maar bovengrondse komen ook voor. 

C

Caverne

Een caverne is een ondergrondse ruimte, die is ontstaan door de winning van delfstoffen. Een voorbeeld is ondergrondse zoutwinning. Bij gaswinning ontstaan geen cavernes. Cavernes worden alleen op de risicokaart gezet als ze bovengronds merkbare aardschokken kunnen veroorzaken. Zie ook aardbeving.

Chloortransport 

Chloor is een zeer giftig gas en wordt gebruikt bij de productie van verschillende kunststoffen. Chloor werkt sterk bijtend op ogen, huid en luchtwegen. Het kan al bij lage concentraties ernstig letsel veroorzaken. Chloor wordt in vloeibare vorm per spoor vervoerd in tankwagons, zogenaamde spoorketelwagens met een capaciteit van 50.000 kg. Vervoer van chloor wordt niet gecombineerd met vervoer van andere (gevaarlijke) stoffen. Om het risico verder te verkleinen rijden chloortreinen alleen ’s nachts en met lage snelheid: meestal tot 60 km/u in het buitengebied en tot 40 km/u in stedelijk gebied. ‘De chloortrein’ rijdt van Hengelo en Delfzijl naar het Botlekgebied in Rotterdam, ongeveer drie tot vier keer per week. 

Coördinatieplan

Een coördinatieplan regelt hoe verschillende diensten of overheden samenwerken bij de bestrijding van ongevallen en zijn een aanvulling op de plannen van afzonderlijke gemeenten of diensten. Een coördinatieplan wordt gebruikt als geen rampenbestrijdingsplan nodig is, zoals bij autosnelwegen, maar het ramptype wel vraagt om meer afstemming. 

 

D

Dijkring

Een dijkring is een aaneengesloten ring van waterkeringen (dijken, duinen of kunstwerken) die min of meer even hoog zijn en die een gebied beschermen tegen overstromingen. Sommige dijkringen bestaan ook uit natuurlijke waterkeringen zoals hoge gronden. Het gebied tussen de Veluwe en de IJssel is daar een voorbeeld van. Het gebied binnen een dijkring is het dijkringgebied. Het beschermingsniveau van elke dijkring is vastgelegd in de Waterwet. 

Defensie-inrichtingen

Defensie-inrichtingen zijn kazernes, munitieopslagplaatsen, militaire vliegvelden en schiet- en oefenterreinen. In het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen worden alleen de Defensie-inrichtingen geregistreerd waar buiten het terrein beperkingen gelden aan het ruimtegebruik. Deze worden aangegeven met veiligheidszones; zie ook ABC-Zones. Deze inrichtingen vindt u terug op de risicokaart. Vanwege de kans op bijvoorbeeld vliegtuigongevallen, kunnen op de risicokaart ook militaire vliegvelden worden vermeld en oefenterreinen waar geregeld vliegtuigen worden gebruikt. 

E

Emplacement

Zie Rangeerterrein 

Evacuatieafstand

Zie Evacuatiezone 

Evacuatiezone

Ring om een kerncentrale waarbinnen de bevolking moet worden geëvacueerd bij een groot kernongeval. Met evacuatie wordt voorkomen dat mensen aan verhoogde straling worden blootgesteld. Mensen in de evacuatiezone moeten op aanwijzing van de overheid het gebied verlaten. Bij een ernstig ongeval in een kerncentrale kunnen ook andere maatregelen worden getroffen, zie hiervoor de uitleg bij Maatregelzone. Voor de kerncentrale Borssele is de evacuatieafstand 2.000 meter. Voor andere kerncentrales is geen evacuatieafstand vastgelegd.

Explosie 

Een explosie of ontploffing geeft een korte maar krachtige drukgolf en een kortdurende, hevige warmtestraling. Dit zijn de belangrijkste veroorzakers van letsel bij mensen in de buurt van een explosie. Ook brokstukken en rondvliegende glasscherven, kunnen levensgevaarlijke verwondingen veroorzaken.

Explosies kunnen optreden bij:

  • brandbaar gas: bijvoorbeeld aardgas, propaan, butaan of LPG;
  • sommige vluchtige vloeistoffen;
  • patronen en andere munitie;
  • professioneel- en consumentenvuurwerk;
  • sommige producten, zoals geconcentreerde kunstmest;
  • stof van bijvoorbeeld voedingsmiddelen, graan of houtstof.  

Externe veiligheid

Beleid rond externe veiligheid moet voorkomen dat als gevolg van ongelukken met gevaarlijks stoffen, slachtoffers buiten de bedrijven of langs transportroutes vallen. Bij gevaar buiten het bedrijf of buiten de (spoor/water)weg, zijn aanvullende veiligheidsregels van kracht. De regels kunnen gelden voor het bedrijf of het vervoer zelf, maar kunnen ook van invloed zijn op de omgeving. Zo is bijvoorbeeld een minimale afstand tussen gevaarbronnen en bebouwing in de omgeving is vastgelegd. 

G

Gevaarlijke stoffen

Gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan gebruik, transport of opslag risico’s met zich meebrengen zoals explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit. Voorbeelden van gevaarlijke stoffen zijn LPG, benzine, grondstoffen voor medicijnen, chloor of ammoniak. 

Groepsrisico

Het groepsrisico is de kans dat een hele groep personen overlijdt door een ongeval. Bij het berekenen van het groepsrisico wordt rekening gehouden met het aantal mensen dat in de buurt van een ongeval aanwezig kan zijn. Voor het groepsrisico geldt geen harde wettelijke grens, maar een zogenoemde oriënterende waarde. Die geeft aan in hoeverre het groepsrisico toelaatbaar is in de omgeving van inrichtingen (bedrijven) of langs transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

Het bevoegd gezag – meestal de gemeente of de provincie – mag een overschrijding van de oriënterende waarde toestaan. Daarvoor is wel een specifieke verklaring nodig. De oriënterende waarde wordt strenger naarmate grotere groepen tegelijkertijd het slachtoffer van een ongeval met gevaarlijke stoffen kunnen worden. Daarom worden soms beperkingen gesteld aan het aantal mensen dat in de omgeving van een risico aanwezig mag zijn. Zie ook Populatiedichtheid (maximale). 

I

Inrichting

Het woord ‘inrichting’ komt onder andere uit de Wet milieubeheer. Grofweg is een inrichting een bedrijf of instelling. Op de risicokaart staan alleen de risicovolle inrichtingen: bedrijven en andere ‘inrichtingen’ die door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen een risico voor de omgeving vormen. Deze bedrijven zijn verplicht om een milieuvergunning aan te vragen. 

Installatie

Een installatie is een risicovol onderdeel een inrichting (een bedrijf). Per installatie wordt bekeken voor welk gebied het risico geldt: de risicocirkel. Als er in een inrichting meerdere installaties zijn, kan er ook een samengesteld risicocirkel worden bepaald. 

Er worden twee soorten installaties onderscheiden: procesinstallaties en opslaginstallaties. Een procesinstallatie kan bestaan uit meerdere tanks, pijpen en dergelijke. Een opslaginstallatie, zoals een opslagtank, is altijd een afzonderlijke installatie. Vaak is een opslaginstallatie uitgerust met apparatuur als circulatiesystemen en warmtewisselaars om de juiste opslagconditie te waarborgen. Ook dan spreekt men nog steeds van een opslaginstallatie.

Instelling

Op de risicokaart is het woord ‘instelling’ gereserveerd voor de zogenaamde ‘kwetsbare objecten’ zoals ziekenhuizen, scholen, verzorgingshuizen en dergelijke.  

J

Jodiumtabletten

Eén van de maatregelen om letsel te voorkomen bij een kernramp is schuilen in een betonnen gebouw en het innemen van een jodiumtablet. Bij een ernstig ongeval met een kerncentrale kunnen radioactieve stoffen vrijkomen, waaronder radioactief jodium. De menselijke schildklier is daarvoor gevoelig, omdat die jodium opneemt en gebruikt voor het maken van schildklierhormonen. Door tijdig jodiumtabletten in te nemen wordt de schildklier verzadigd en kan het radioactieve jodium niet meer worden opgenomen. De overheid geeft aan wanneer het innemen van een tablet nodig is. Jodiumtabletten bieden vooral bescherming aan kinderen en volwassenen tot 46 jaar. Op de risicokaart is het gebied aangegeven waar deze maatregel geldt. 

K

Kaartondergrond

Op de kaartondergrond worden de risicobronnen en kwetsbare objecten afgebeeld. U kunt kiezen voor een topografische kaart of luchtfoto's als ondergrond. Op de topografische kaart staan herkenningspunten zoals wegen, wateren en huizen(blokken) en worden straatnamen en gemeentenamen weergegeven. Zo kunt u zich makkelijk oriënteren.
Voor het maken van de topografische kaar wordt informatie gebruikt van verschillende leveranciers: Provincies leveren gemeentenamen aan. Rijkswaterstaat, adviesdienst Verkeer en Vervoer levert straatnamen. Overige topografische gegevens levert de Topografische Dienst Kadaster aan. De kaartondergrond wordt regelmatig geactualiseerd. Gegevens van de Topografische Dienst Kadaster worden maar eens in de vier jaar opnieuw ingemeten. Het is dus mogelijk dat nieuwe wijken of andere wijzigingen in het landschap nog niet verwerkt zijn en dus niet op de kaart zichtbaar zijn. 

Kerninrichting

zie Nucleaire inrichting v

Kettingbotsing

Bij een kettingbotsing zijn veel auto’s en vrachtauto’s die in principe met dezelfde rijrichting, op elkaar gebotst. Kettingbotsingen vinden vooral op autosnelwegen plaats. Hierbij kunnen veel slachtoffers vallen. Bij dichte mist neemt de kans op een kettingbotsing toe. Omdat de risicokaart plaatsen aangeeft waar grote ongevallen kunnen gebeuren, staan ook de autosnelwegen erop. Daar waar ook gevaarlijke stoffen worden vervoerd, wordt dit aangegeven met een extra rode lijn. 

Kwetsbare objecten

Kwetsbare objecten zijn gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden of gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen). Op de kaart staan bijvoorbeeld kinderdagverblijven, basisscholen, ziekenhuizen, hotels met meer dan 10 bedden of gebouwen met meer dan 25 verdiepingen. Voor de selectie van kwetsbare objecten wordt de zogenaamde PREVAP selectiemethode gebruikt. Alle kwetsbare objecten met een PREVAP prioriteit 1 en 2 worden getoond op de risicokaart. Volgens het Bevi worden ook de volgende objecten als kwetsbaar object beschouwd: woningen, woonschepen en woonwagens onder, niet zijnde verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden.  Deze objecten worden niet op de Risicokaart getoond

L

LPG

LPG is een brandbare stof die onder andere wordt gebruikt als brandstof voor auto’s. LPG is onder hoge druk samengeperst tot een vloeistof (Liquified Petroleum Gas). Als LPG vrijkomt, vormt zich een gaswolk die door een vonk of een andere ontstekingsbron kan worden ontstoken en tot een zware explosie kan leiden. 

LPG-stations

LPG is een brandbare stof die een zware explosie kan veroorzaken (zie LPG). Auto’s kunnen LPG tanken bij een LPG-tankstation. LPG wordt hier opgeslagen in tanks. De opslagtanks zijn het veiligst als ze afgedekt zijn met een laag aarde. Bovengrondse opslagtanks en de LPG-tankauto’s waarmee de brandstof wordt afgeleverd, zijn de belangrijkste risicobronnen bij een LPG-tankstation. Daarom moeten LPG-stations volgens het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen worden geregistreerd (categorie B van dat besluit). 

Luchtvaartongevallen

In heel Nederland kan een vliegtuig neerstorten. De meeste luchtvaartongevallen gebeuren echter op of in de directe omgeving van een vliegveld. Daarom staan vliegvelden op de risicokaart. In het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen wordt dit overigens niet meegenomen. Het gebied waar een ongeval het meest waarschijnlijk is, ligt in het verlengde van de start- of landingsbanen en rond de banen zelf en is afhankelijk van de aanvliegrichtingen en -routes. Zone-1 is het gebied waar ongeveer 75 procent van de mogelijke neerstortingen plaatsvindt en staat op de risicokaart. 

M

Maatgevende hoogwaterstand

De normen voor primaire waterkeringen worden uitgedrukt in een toelaatbare jaarlijkse overschrijdingskans (bijvoorbeeld 1/2000 per jaar). De overschrijdingskans is de jaarlijkse kans dat het buitenwater nog hoger kan komen te staan dan een bepaalde waterstand.
Bij de toelaatbare overschrijdingskans hoort een buitenwaterstand. Die waterstand noemen we de maatgevende hoogwaterstand (MHW). Als de dijk volledig aan de norm voldoet kan hij minimaal deze MHW veilig keren. Alle primaire waterkeringen  worden 6-jaarlijks getoetst of ze de maatgevende waterstand nog veilig kunnen keren.


Maatregelzones

Maatregelzones zijn vastgesteld voor een mogelijke nucleaire ramp en de voorbereiding daarop. In deze zones zijn bepaalde voorzorgsmaatregelen gepland om de gevolgen van een ramp met een kerncentrale zo veel mogelijk te beperken. Deze maatregelen zijn, van dichtbij tot verder weg van het gebied rond de centrale:

  • evacueren;
  • schuilen en het innemen van jodiumtabletten;
  • schuilen.

Er zijn andere maatregelen mogelijk, zoals een begrazingsverbod of de bescherming van oppervlaktewater. De risicokaart toont alleen de zones waarin directe maatregelen voor mensen worden getroffen. 

Minimum hoeveelheid / ondergrens

Risicosituaties met gevaarlijke stoffen worden op de risicokaart opgenomen als er een bepaalde minimumhoeveelheid gevaarlijke stof aanwezig kan zijn. Voor inrichtingen (bedrijven e.d.) zijn de ondergrenzen aangegeven in het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. Het plaatselijk bestuur kan overigens meer risicosituaties op de risicokaart zetten, bijvoorbeeld routes waarover minstens twee wagens gevaarlijke stof per week rijden. 

Mijnbouwinrichting

Installaties voor olie- en aardgaswinning kunnen op de risicokaart staan als mijnbouwinriching. Tot deze categorie worden ook sommige compressorstations en de gasbehandelstations gerekend net als tijdelijke opslag van gas in ondergrondse steenlagen. Mijnbouwinrichtingen moeten volgens het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen in elk geval worden geregistreerd als buiten het hek een risiconiveau is van één op éénmiljoen (zie Plaatsgebonden risico's). Het betreft in principe mijnbouwinrichtingen op land (categorie I van het Registratiebesluit). Platforms op zee dichtbij de kust kunnen door het bevoegd gezag op de risicokaart worden gezet. 

N

Natuurbrand

Heide-, duin- en bosbrand zijn voorbeelden van natuurbranden. Ook in Nederland kunnen grote bos- en heidebranden ontstaan. De risicokaart geeft aan waar dat eventueel aan de orde is. Woningen, dorpen en vakantieparken in die gebieden kunnen door de brand worden bedreigd. 

Nucleaire inrichting

Nucleaire inrichtingen zijn onder andere kerncentrales, (onderzoeks)reactoren en enkele bedrijven waar radioactief materiaal wordt geproduceerd. Het gaat om enkele locaties in Nederland, waaronder de kerncentrale van Borssele en de gesloten kerncentrale in Dodewaard. Er zijn ook enkele buitenlandse kerncentrales die niet ver over de Nederlandse grens liggen en die op de risicokaart staan.

Het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen geeft onder categorie H aan welke nucleaire inrichtingen in elk geval moeten worden geregistreerd. Op de risicokaart kunnen voor kerncentrales zogenoemde maatregelzones worden weergegeven.

Directe, acute gezondheidseffecten komen bij een ongeluk vooral voor bij de werknemers en de hulpverleners die dicht bij de reactor moeten optreden. Radioactieve stoffen die bij een nucleaire ramp in de omgeving komen, kunnen bij veel mensen na verloop van tijd, soms jaren later nog, ernstige en langdurige effecten hebben. Daarom zijn bijzondere maatregelen nodig om de gevolgen van zo’n ramp te beperken. Zie verder Maatregelzones. 

O

Omgevingsvergunning brandveilig gebruik /
‘gebruiksmelding’ (voor de vergunning en melding geldende verschillende criteria). 

Gebouwen moeten brandveilig worden gebruikt. Hiervoor gelden de landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012. De regels voor brandveilig gebruik zijn op al het gebruik van toepassing. Voor de meer risicovolle vormen van gebruik is een omgevingsvergunning brandveilig gebruik of een gebruiksmelding nodig. De hoogste prioriteit krijgen gebouwen waarin niet-zelfredzame mensen verblijven of waarin grote groepen mensen aanwezig kunnen zijn. Lees hier verder.

Ongeval op water

Bij het ramptype ‘Ongeval op water’ gaat het om eventuele grote ongevallen:

  • met passagiersschepen en veerponten, op zee of op binnenwater (brand, aanvaring, zinken of kapseizen). Ook op de aanlegplaats kunnen passagiersschepen in brand raken;
  • in watersportgebieden met grote aantallen zeilers, surfers en andere watersporters die door een windhoos of plotselinge storm massaal in problemen kunnen komen;
  • bij wadlooproutes die intensief worden gebruikt.
    Routes en gebieden waar dit aan de orde kan zijn, worden op de risicokaart weergegeven;

Ook het neerstorten van een vliegtuig in zee of groot open water wordt gerekend tot dit ramptype. Dit is echter vooraf niet voldoende specifiek op een kaart aan te geven.

Jachthavens staan op de risicokaart als zich daar minstens 250 personen kunnen bevinden. Deze havens worden als kwetsbaar object beschouwd en vallen niet direct onder de categorie ‘ongeval op water’. 

Ontplofbare stof

Ontplofbare stoffen zijn onder andere springstoffen en munitie. Deze stoffen kunnen tot ontploffing worden gebracht door bijvoorbeeld hoge druk. Ook stoffen die toevallig explosief zijn, bijvoorbeeld sterk geconcentreerde kunstmest, behoren tot deze groep. Ontplofbare stoffen vallen in categorie L van het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. Inrichtingen met zulke stoffen moeten worden geregistreerd. Vuurwerk valt in een aparte categorie (categorie G, zie vuurwerkinrichtingen). Gassen die kunnen exploderen, zoals LPG en propaan, zijn ingedeeld in andere categorieën, aangezien hierbij zuurstof uit de lucht nodig is voor een explosie. 

Ontruimingsplan

Een ontruimingsplan geeft aan hoe in geval van nood een gebouw of een terrein moet worden ontruimd. De overheid eist in bepaalde gevallen een ontruimingsplan van bedrijven. Dit  is geregeld in Bouwverordening, Arbowet en Arbobesluit. 

Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

Sommige bedrijven (‘inrichtingen’) zijn een risicobron omdat ze gevaarlijke stoffen opslaan. De inrichtingen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen worden ook wel PGS-inrichtingen genoemd.

De opslagloodsen van PGS-inrichingen moeten voldoen aan de eisen die zijn vermeld in de Publicatiereeks gevaarlijke stoffen. Het gaat hier om categorie C in het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. Voorbeelden zijn de opslag van gewasbeschermingsmiddelen, kunstmest, lijmen en harsen en chemicaliën in vaten. 

Overige ramptypen

De risicokaart toont naast risicosituaties met gevaarlijke stoffen ook andere risico’s. De overige risico’s zijn ingedeeld in de volgende ramptypen:

  • luchtvaartongevallen
  • ongeval op water
  • verkeersongevallen op land
  • tunnelongevallen
  • brand in (grote) gebouwen (zie kwetsbare objecten)
  • instorting van gebouwen (zie kwetsbare objecten)
  • verstoring van de openbare orde
  • paniek in menigte
  • overstroming
  • natuurbranden
  • aardbeving 

 

Overstroming

Een overstroming ontstaat als een onbeheersbare hoeveelheid water het land overstroomt. Dat kan bijvoorbeeld vanuit een rivier, een meer of de zee zijn als er een gat in een waterkering ontstaat. Of als er over een grote lengte zoveel water over een dijk of kade loopt dat zandzakken en andere noodmaatregelen de instroom niet stoppen. Een fors lekkende of overlopende sluisdeur, zonder dat een onbeheersbare situatie ontstaat, is dus géén overstroming. Water op het land door hevige regen is ook een overstroming, maar wordt meestal wateroverlast genoemd omdat er geen sprake is van gevaar. De term ‘inundatie’ is geen synoniem van overstroming. Bij inundatie wordt het land bewust onder water gezet. ↑
 

Overstromingsdiepte

Hoe een overstroming precies verloopt, hangt af van allerlei factoren. Om te bepalen hoe een overstroming zou kunnen verlopen zijn computerberekeningen gemaakt. Bij die berekeningen worden ondermeer aannamen gedaan over de plaats en grootte van een doorbraak van een waterkering. Men berekent vervolgens hoe het gebied kan onderlopen en welke overstromingsdiepte op elke locatie bereikt kan worden. Door de uitkomsten van de berekeningen te combineren is voor elke locatie een maximale overstromingsdiepte bepaald. De overstromingsdieptekaart geeft daarmee een beeld van plaatsen die kunnen overstromen en tot hoe hoog het water daar maximaal kan komen. 

Overstromingsscenario

Hoe een overstroming precies verloopt, hangt af van allerlei factoren. Voor veel gebieden zijn computerberekeningen gemaakt om te laten zien hoe een overstroming zou kunnen verlopen. Bij zo'n berekening worden aannamen gedaan over de plaats van een dijkdoorbraak en de waterstanden op de rivier of op zee. Men berekent vervolgens hoe snel het gebied bij dat scenario kan onderlopen en welke waterhoogte bijvoorbeeld na een uur of een dag bereikt is. Met een kleurcode wordt de berekende waterhoogte op kaartjes weergegeven. 

 

P

Paniek in menigte

Bij grote evenementen kan paniek in de menigte ontstaan. Dat leidt tot verschillende risico’s, zoals verdrukking, onder de voet lopen en verstikking. Evenementen zijn festivals, grote bijeenkomsten in bijvoorbeeld voetbalstadions, luchtshows, enzovoorts. Op de risicokaart kunnen evenemententerreinen met een capaciteit van 5000 of meer personen staan. 

Pijpleiding

Zie Buisleiding. 

Plaatsgebonden risico’s

Plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron. Daarbij wordt  aangenomen dat de persoon op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het plaatsgebonden risico wordt gebruikt bij de beslissing of een risicovolle activiteit al of niet op een bepaalde plek mag plaatsvinden en wat in de directe omgeving ervan mag worden gebouwd. ↑

De geldende regels zijn vastgelegd in:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

In het plaatsgebonden risico zijn twee kansen verwerkt:

  • de kans dat een ramp plaatsvindt
  • de kans dat een persoon daadwerkelijk overlijdt als gevolg daarvan.

Ook voor vliegvelden kan een plaatsgebonden risico worden berekend: de kans dat een vliegtuig neerstort en dat personen op de grond hierdoor dodelijk worden getroffen. 

 

Populatiedichtheid (maximale)

Het aantal mensen dat per hectare in de directe omgeving van een risicobron mag wonen /en of werken, wordt de maximale populatiedichtheid genoemd. 

Propaan

Propaan is net als LPG een explosief brandbare stof. Gevaar ontstaat als propaangas vrijkomt en door open vuur of een vonk wordt ontstoken. Een zware explosie kan het gevolg zijn. Propaantanks moeten als risicosituatie worden geregistreerd als ze 3m3 of groter zijn. Bij sommige installaties kan registratie al verplicht zijn voor tanks van 2m3; dat hangt af van het plaatsgebonden risico dat ze veroorzaken. De hier bedoelde propaantanks vallen in categorie K van het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. 

Provinciale weg

Autowegen (tot 100 km/uur) staan op de risicokaart als er kans is op een zwaar verkeersongeval, bijvoorbeeld met een bus. Over deze autowegen kan ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Op de risicokaart wordt dat weergegeven als er minstens tweemaal per week een gevaarlijk transport is en het lokaal bestuur een vermelding noodzakelijk vindt. 

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS)

De Publicatiereeks is een handreiking voor bedrijven die gevaarlijke stoffen produceren, transporteren, opslaan of gebruiken en voor overheden die zijn belast met de vergunning- verlening en het toezicht op deze bedrijven. 

 

R

Ramp

Volgens de wet is een ramp een ernstige verstoring van de algemene veiligheid, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen wordt bedreigd of grote materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd of geschaad. Een tweede kenmerk van rampen is dat een gecoördineerde inzet van verschillende diensten en organisaties nodig is om de dreiging weg te nemen of de gevolgen te beperken. Rampen vallen uiteen in verschillende ramptypen en kunnen voortkomen uit betrekkelijk gewone ongevallen. 

Rampbestrijdingsplan

In een rampbestrijdingsplan legt een gemeente vast welke voorbereidingen zijn getroffen voor de bestrijding van een specifieke ramp. Er moet een rampbestrijdingsplan zijn voor rampen en zware ongevallen waarvan plaats, aard en de gevolgen voorzienbaar zijn, bijvoorbeeld een overstroming of voor een ramp in een tunnel. Voor sommige risicosituaties is een rampbestrijdingsplan wettelijk verplicht. Een rampbestrijdingsplan moet zijn afgestemd met  aangrenzende gemeenten/Veiligheidsregio's en gebieden over de landsgrenzen. 

Rampenplan 

Elke gemeente moet een rampenplan hebben waarin staat wat er voor de rampenbestrijding in het algemeen moet zijn geregeld. Het is het ‘masterplan’ voor de gemeentelijke rampenbestrijding.
In het rampenplan moet in elk geval het volgende staan:

een overzicht van de soorten rampen en zware ongevallen die de gemeente kunnen bedreigen

een overzicht van diensten, instanties, organisaties en individuele personen die bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen kunnen worden betrokken

  • een schema van de leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen
  • een intern en extern verbindings- en alarmeringsschema
  • een voorlichtingsplan
  • een plan om de bevolking te waarschuwen
  • een plan voor maatregelen bij een verplaatsing van de bevolking
  • een plan voor de geneeskundige organisatie op het terrein waar een ramp of een zwaar ongeval heeft plaatsgevonden
  • een plan voor de opvang en verzorging van slachtoffers
  • een plan voor de voedselvoorziening van de bevolking
  • een plan om de diensten en organisaties te bevoorraden die met de rampbestrijding bezig zijn
  • een plan om de schadelijke gevolgen te beperken
  • regels om schadegegevens vast te leggen
  • regels over de organisatie en inrichting van een centraal registratie- en inlichtingenbureau
  • regels over de verslaglegging
  • een verzendlijst 

Het rampenplan moet zijn afgestemd op dat van aangrenzende gemeenten en gebieden in buurlanden.

 

Ramptypen

Elke ramp is weer anders. Om de voorbereiding zo concreet mogelijk te maken, worden in de rampenbestrijding 18 verschillende ramptypen onderscheiden. Bij een ramp kunnen overigens meer ramptypen tegelijkertijd aan de orde zijn. Ramptypen kunnen alleen op een kaart worden getoond als vooraf duidelijk is waar ze zich speciaal kunnen voordoen en waar ze vervolgens effect hebben. Om die reden worden niet alle ramptypen op de risicokaart gepresenteerd (lees meer ...). De 18 ramptypen zijn (cursief = niet op de risicokaart):

  1. Luchtvaartongeval
  2. Ongeval op water
  3. Verkeersongevallen op land
  4. Ongeval met brandbare / explosieve stof
  5. Ongeval met giftige stof
  6. Kernongeval
  7. Bedreiging volksgezondheid
  8. Ziektegolf
  9. Ongevallen in tunnels
  10. Branden in grote gebouwen
  11. Instortingen van grote gebouwen
  12. Paniek in menigten
  13. Grootschalige ordeverstoringen
  14. Overstroming
  15. Natuurbranden
  16. Extreme weersomstandigheden
  17. Uitval nutsvoorzieningen
  18. ramp op afstand 

Rangeerterrein

Een rangeerterrein of emplacement wordt gebruikt voor het samenstellen of splitsen van treinen. Rangeerterreinen staan op de risicokaart als er goederenwagons met gevaarlijke stoffen worden gerangeerd. Registratie van deze rangeerterreinen is verplicht, omdat ze in categorie E van het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen vallen. 

Regionaal Crisisplan 

In een regionaal crisisplan staat beschreven hoe de regionale crisisorganisatie voor brandweer-, politie-, geneeskundige en bevolkingszorg tijdelijk wordt opgebouwd. Het Referentiekader Regionaal Crisisplan 2009 (RRCP 2009)biedt landelijke richtlijnen voor het formuleren van een regionaal crisisplan. Uitgangspunten van dit referentiekader zijn eenduidige ordening in processoorten, organieke structuren, functiestructuren en personele structuren.  

Risicobron

De plaatsen waar risico’s kunnen ontstaan, worden risicobronnen genoemd. Op de risicokaart worden onder andere de volgende situaties als risicobron beschouwd:
-bedrijven die gevaarlijke stoffen maken, gebruiken of opslaan;
-routes en pijpleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Ook gebouwen en bouwwerken zoals tunnels, kunnen op zichzelf een risicobron zijn voor de aanwezigen, bijvoorbeeld bij brand. 

Risicocontour

Een risicocontour geeft aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron. Deze contourlijnen kan men vergelijken met de gewone hoogtelijnen op een kaart: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner. Op de risicokaart staat de risicocontour van de kans van 1:1.000.000 dat een persoon overlijdt. 

Risicokaart

De risicokaart laat de locatie van risicobronnen zien waardoor mensen direct letsel kunnen oplopen, bijvoorbeeld door gevaarlijke stoffen. In totaal kunnen de risico’s van 13 ramptypen op de kaart worden getoond (lees meer ...).
De basis van een risicokaart is een geografische kaart of een luchtfoto met de locaties van risico’s en kwetsbare objecten, zoals ziekenhuizen en scholen. Op de kaart is te zien of gebouwen en kwetsbare objecten in een risicocontour vallen. De risicokaart is gemaakt met openbare gegevens uit verschillende bronnen, onder andere uit (milieu-)vergunningen. Uiteraard moet een keuze gemaakt worden wat wel en wat niet op de risicokaart wordt gezet. Daarbij is gekeken naar ongevallen en risico’s waarbij mogelijk meer slachtoffers ineens vallen, waar gecoördineerde inzet van hulpdiensten nodig is en/of waar sprake is van effecten op 50 meter en meer. Gevaarlijke kruispunten en sociaal onveilige situaties voldoen niet aan deze criteria en staan daarom niet op de risicokaart. 

Risicosituaties gevaarlijke stoffen

Risicosituaties gevaarlijke stoffen zijn plaatsen waar gevaarlijke stoffen voorkomen waardoor de mensen in de omgeving bij een ongeval letsel kunnen oplopen. Samengevat gaat het hier om bedrijven en andere ‘inrichtingen’ met behoorlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen, evenals om wegen, spoorwegen, waterwegen en pijpleidingen waar transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. 

Route gevaarlijke stoffen

Gemeenten zijn bevoegd om routes vast te stellen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op de risicokaart staan alleen routes waarover minstens twee keer per week gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Op de kaart van het landelijke register staan alleen de routes waarover zoveel wordt vervoerd dat er een plaatsgebonden risico van 1:1.000.000 of hoger bestaat. 

RRGS

Het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) is een centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties rond gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze gegevens worden in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu beheerd door het Interprovinciaal Overleg en via internet op een risicokaart gepresenteerd. Daarnaast worden deze gegevens gebruikt in plaatselijke risicokaarten die ook andere risicosituaties tonen.

Lees meer over het wettelijk kader van het RRGS. 

 

S

Scenario

Een ernstig ongeval kan volgens verschillende scenario’s verlopen. Bij onderzoek naar de risico’s worden daarom diverse scenario’s uitgewerkt. In die scenario’s wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met weersomstandigheden die van invloed kunnen zijn of verwachte drukte. Op basis van deze scenario's kunnen hulpdiensten voorbereidingen treffen. 

Schuilzone

Bij een ongeval in een kerncentrale waarbij radioactiviteit vrijkomt, kan het nodig zijn om enige tijd te schuilen in een bij voorkeur betonnen gebouw. Dit beperkt het besmettingsgevaar door straling. In het rampbestrijdingsplan zijn zogenaamde schuilzones aangewezen. De aangegeven schuilzone is een indicatie,  bij een werkelijke ramp kan de schuilzone anders zijn. 

T

Terreingrens

De terreingrens is de buitenste rand om een (groep) inrichting(en). 

Toxisch

Toxisch betekent giftig. 

Transportroute

Transport van gevaarlijke stoffen vindt vooral plaats over de weg en het water, per spoor en door buisleidingen. Vervoer door de lucht staat niet op de kaart. 

Treinongeval

Bij een zwaar ongeval met één of meer reizigerstreinen kunnen veel slachtoffers vallen. De risicokaart gaat ervan uit dat de kans hierop vooral bestaat bij spoorlijnen met intercityverkeer en op hogesnelheidslijnen Grote treinongevallen worden gerekend tot het ramptype ‘Verkeersongevallen op land’. Ongevallen met goederentreinen die gevaarlijke stoffen vervoeren, worden beschouwd als een apart ramptype. 

Tunnel

De risicokaart noemt een locatie een tunnel als trein-, tram- of autoverkeer minstens 250 meter onder een volledige overkapping doorgaat. Het kan gaan om tunnels voor treinen, autoverkeer, tram of metro, en ondergrondse stations. Ongevallen in tunnels worden beschouwd als een apart ramptype, omdat de rampbestrijding hier bijzondere kenmerken heeft.
Een tunnelongeval is gevaarlijker dan een ongeval in de open lucht. In tunnels waardoor vracht- en goederenvervoer plaatsvindt, heeft men bovendien te maken met vervoer van gevaarlijke stoffen. Vervoer van gevaarlijke stoffen door tunnels met reizigersverkeer is aan banden gelegd. Verkeerstunnels zijn daartoe ingedeeld in tunnelcategorie I of II. (Zie Tunnelcategorie). 

Tunnelcategorie

Gevaarlijke stoffen mogen niet zomaar door alle tunnels worden vervoerd. Sinds 1 januari 2010 moet Nederland voldoen aan Europese regels voor de veiligheidsindeling van tunnels in het wegennet. Dit betekent dat dezelfde categorie-indeling voor heel Europa bepaalt welke gevaarlijke stoffen door welke tunnel mogen. In 2010 gaat de inspectie 3000 controles op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg uitvoeren. Een deel van deze controles wordt uitgevoerd op belangrijke knooppunten. Daarnaast controleert de inspectie zeer intensief bij vier tunnels: de Westerscheldetunnel, de Botlektunnel, de Velsertunnel en de Koningstunnel. Bij de controles gaat de inspectie gebruik maken van de realtime camerasystemen van het KLPD. Tegen overtreders wordt proces verbaal opgemaakt.

Bekijk hier de indeling van de tunnels in Nederland per 1 januari 2010.

Tunnelongeval

Ongevallen in tunnels zijn gevaarlijker dan in de buitenlucht, vooral als er brand ontstaat. De hitte kan extreem worden en rook blijft hangen. Mensen kunnen moeilijk vluchten en staan daarom bloot aan de hitte en de rook.  Daarom wordt in tunnels extra aandacht aan veiligheidsvoorzieningen besteed. Toch kunnen bij een ongelukkige samenloop van omstandigheden nog veel slachtoffers vallen. Grote tunnelongevallen worden beschouwd als een apart ramptype, omdat de rampbestrijding hier bijzondere kenmerken heeft. In het ramptype tunnelongevallen wordt alleen naar de effecten binnen de tunnel gekeken. Vervoer van gevaarlijke stoffen door tunnels met reizigersverkeer is aan banden gelegd. Een ongeval met gevaarlijke stoffen in een tunnel kan echter ook buiten de tunnel gevolgen hebben. Die gevolgen komen aan de orde bij de ramptypen ongeval met giftige stof en ongeval met brandbare / explosieve stof. 

V

Vaarroutes

Vaarroutes waarover minstens 50 maal per jaar grote passagiersschepen varen, staan op de risicokaart. Zulke vaarroutes worden beschouwd als mogelijke locatie voor een groot ongeval met een passagiersschip, een onderdeel van het ramptype Ongeval op water.
Het is mogelijk dat over dezelfde vaarweg ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dat wordt dan eveneens op de kaart aangegeven. Ongevallen met gevaarlijke stoffen worden echter beschouwd als aparte ramptypen. 

Veiligheidsafstand

Het begrip veiligheidsafstand is een term uit het Vuurwerkbesluit. Het is de verplichte minimale afstand tussen de opslagplaats van vuurwerk en de dichtstbijzijnde woning of een ander kwetsbaar object. Er wordt onderscheid gemaakt tussen professioneel vuurwerk en consumenten vuurwerk. 

Veiligheidsrapport

Bedrijven die vallen onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO 2015), moeten een veiligheidsrapport opstellen. Hierin moet onder andere worden aangetoond dat:

  • een preventiebeleid en een veiligheidsbeheerssysteem zijn ingevoerd;
  • gevaren zijn geïdentificeerd en doeltreffende maatregelen zijn genomen;
  • de installatie en de bedrijfsvoering voldoende veilig en betrouwbaar zijn.

Een veiligheidsrapport moet worden opgesteld als de hoeveelheid gevaarlijke stof boven de grenswaarden ligt die in bijlage I van BRZO 2015 zijn vastgelegd. In bijlage I  worden de drempelwaarden voor gevaarlijke stoffen voor hogedrempelinrichtingen aangegeven. In deze richtlijn worden ook de drempelwaarden voor lagedrempelinrichtingen genoemd, maar deze behoeven geen veiligheidsrapport

De overheid controleert de veiligheidsrapporten en inspecteert de bedrijven. 

Verkeersongeval

Grote verkeersongevallen worden ook vaak als ramp betiteld, bijvoorbeeld een treinramp. Onder het ramptype Verkeersongevallen op land vallen kettingbotsingen en ongevallen met reizigerstreinen, omdat daarbij een groot aantal slachtoffers mogelijk is. Locaties van dergelijke ongevallen staan op plaatselijke risicokaarten aangegeven.

Veel voorkomende 'kleine' verkeersongevallen (gevaarlijke kruispunten, 'black spots') staan echter niet op de risicokaart. Routes waar bovendien vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, worden op de risicokaart apart aangemerkt. Zie verder bij Transportroute en bij Treinongeval. ↑

Verstoring openbare orde

Op de risicokaart worden plaatsen aangeduid waar grootschalige verstoringen van de openbare orde kunnen plaatsvinden. Hiermee worden met name bedoeld:

  • rellen rondom demonstraties en andere publieke manifestaties met een politiek karakter;
  • gewelddadigheden rondom voetbalwedstrijden.

Grote verstoringen van de openbare orde worden beschouwd als een afzonderlijk ramptype.

Ergens anders kan ook onverwacht een massale vechtpartij of een grote buurtrel plaatsvinden. Dit kan echter niet vooraf op de risicokaart worden aangegeven. 

Vervoersgebonden inrichting

Bedrijven en inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden overgeslagen of 'overstaan' als onderdeel van het transport, zijn zogenoemde vervoersgebonden inrichtingen. Voorbeelden hiervan zijn: een overslagpunt van containers, een inrichting waar tankwagens of tankschepen een stop maken, of waar wordt overgetankt naar andere transportmiddelen.

Als in zo'n vervoersgebonden inrichting meer dan 10 ton gevaarlijke stof aanwezig mag zijn en dit een risico oplevert buiten het terrein, moet dit worden geregistreerd in het RRGS. Deze vervoersgebonden inrichtingen staan op de risicokaart. 

Vliegveld

Vliegvelden en luchthavens staan op de risicokaart omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een start- of landingsbaan groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien. Het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Het gebied waar ruwweg 75 procent van de luchtvaartongevallen plaatsvindt, staat op de risicokaart. Van de grotere luchthavens is specifiek berekend hoe groot de kans is dat er een vliegtuig in de omgeving neerstort. In die gevallen kan de risicokaart risicocontouren laten zien die aangeven hoe groot de kans is dat iemand daarbij op de grond om het leven komt.  

Vuurwerkinrichting

Een vuurwerkinrichting is de officiële naam van een bedrijf voor opslag, bewerking of verkoop van vuurwerk. Het gaat zowel om professioneel- als consumentenvuurwerk. In het Vuurwerkbesluit van 22 januari 2002 zijn nieuwe, strengere regels voor dit soort bedrijven opgesteld. Ook zijn daarin standaard risicoafstanden vastgesteld. Deze worden bepaald door het mogelijke maximale effect van een explosie. De gegevens van vuurwerkinrichtingen zijn geregistreerd onder categorie G van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen en worden op de risicokaart getoond. 

Z

Zeehavens

(Zee)havens zijn in de rampenbestrijding onder andere van belang als aanlandingslocatie waar groepen slachtoffers van een ongeval op zee of groot open water, aan land kunnen worden gebracht. Daar moet aansluitende hulpverlening worden geregeld. Bovendien kan in deze havens een vaarroute voor grote passagiersschepen beginnen. Dit alles is van belang in verband met het ramptype 'Ongeval op water'. Uit het voorgaande blijkt dat het hier niet om volledige havengebieden gaat, maar vooral om passagiersterminals. Ook eventuele risicosituaties met gevaarlijke stoffen worden afzonderlijk op de kaart aangegeven. Er kan een transportroute voor gevaarlijke stoffen doorheen lopen. En in een havengebied kunnen ook verschillende 'inrichtingen' aanwezig zijn waar gevaarlijke stoffen worden overgeladen (bijv. vervoersgebonden inrichting).

Zone A / B / C

Rond defensie inrichtingen gelden er 3 zones. Zone A, zone B en zone C.

Zone A